De gedetineerde die in de strafcel werd geplaatst moest zich geheel uitkleden en kreeg een speciaal pak dat niet kapot te scheuren was. Schoenen waren er niet, de ruimte was geheel leeg en in een hoek van een cel stond een betonblok met daarin een toiletpot van staal. ’s Avonds werd er een schuimrubberen matras met dekens verstrekt die ’s morgens weer werd ingenomen. Hoog in de cel bevond zich een raam dat dermate hoog zat, dat je er niet doorheen kon kijken.
De gedetineerde kon door middel van een bel de bewaarder oproepen, en als hij nodeloos belde, dan kon de bel afgezet worden. Het toezicht op hem was zeer regelmatig. Als de strafcel geopend werd gebeurde dit altijd door twee personeelsleden. Tijdens de maaltijd kreeg hij een houten lepel en het eten zat in een plastic bakje. Dit werd hem aangereikt door het luikje dat in de celdeur zat. Ook drinken zoals koffie en thee werden via dit luikje aangegeven.
Één keer maakte ik het mee dat de gedetineerde het bekertje koffie aanpakte en via het luikje weer terug gooide in mijn gezicht en over mijn overhemd. Ik zag er niet uit, de collega die naast me stond veegde wat koffie van mijn gezicht en zei: ‘’Ja, er zit geen suiker in de koffie, geen wonder dat hij er mee gooit!’’.
Vanuit de strafcel kon de gedetineerde twee maal per dag een halfuur gaan luchten in de luchtkooi. Hij mocht geen contact zoeken met de overige gedetineerden die in de andere luchtkooien liepen. Ze konden elkaar niet zien omdat de kooien gescheiden waren door een dikke muur. Roepen kon wel, maar als hij dat deed moest hij weer naar binnen en terug naar de strafcel. De kooien lagen in een halve cirkel naast elkaar, acht stuks. De bewaarder die toezicht hielt kon door op een bepaalde plaats te gaan staan, alle kooien tegelijk in de gaten houden. Als het luchten was afgelopen werden de kooien geïnspecteerd of er boodschappen achtergelaten waren.