Op zondag om negen uur was er kerkdienst voor de katholieke gedetineerden en om half elf voor de protestante gedetineerden. Even voor negen uur liep de etagebewaarder langs de cellen op zijn afdeling en vroeg cel voor cel aan de gedetineerde of hij naar de katholieke kerkdienst wilde en zo ja, welke dienst. Gaf de gedetineerde aan naar de R.K. te willen, dan schoof de bewaarder het celkaartje naar rechts. Gaf hij aan naar de protestantse dienst te willen dan werd het celkaartje naar links geschoven.
Als dan de oproep “de mensen voor de kerk”, welke werd gegeven door een hoofdbewaarder, dan hoefde de bewaarder alleen maar naar het kaartje te kijken en de celdeur te openen. De gedetineerde stond dan klaar om naar de kerk te gaan. Gedetineerden met beperkingen, de zogenaamde roodbanders (zie omschrijving roodbanders), werden het laatst gestuurd en kwamen in de kerk op een aparte bank te zitten naast de toezicht houdende bewaarders. Vrouwelijke gedetineerden waren het eerst binnen als de kerk nog leeg was. Ze werden geplaatst achter in de kerk, daar was een verhoging met balustrade. E.e.a. was dermate hoog dat ze er met een trap naar toe moesten. Ze konden niet gezien worden door de overige gedetineerden.
Op deze verhoging bevond zich ook het orgel nog één uit 1900 schat ik, met tinnen orgelpijpen echt een kolossaal ding. De grootste pijp was zo’n 2,5 meter en de kleinere pijpen liepen dan links en rechts schuin af naar 50 cm. Het orgel werd met luchtbediening aangedreven. De organist trapte voortdurend op twee grote pedalen om lucht te pompen naar de orgelpijpen en hij bediende ondertussen de toetsen. Het koste mij, maar ook de andere collega’s, altijd de grootste moeite om ons gezicht tijdens deze orgeluitvoering in de plooi te houden. Het orgel had allerlei ouderdoms kwalen. De pedalen piepten bij iedere druk, als de organist te weinig lucht of teveel lucht produceerde dan leek het soms of er een paar katten krols waren. Vaak hadden we het idee dat de organist zijn muziekboek op zijn kop zat te lezen. De bijnaam die we hem gaven was “Willem Parel”.
De overige gedetineerden werden op volgorde van binnenkomst in de kerkbanken geplaatst en als laatste kwam er een groep zangers de kerk binnen. Dit waren vrijwilligers van buiten die op de zondag hun liederen ten gehore kwamen brengen. Hun gemiddelde leeftijd was zo’n 75 jaar. Het was altijd spannend voor ons bewaarders om te zien of de zangers alle trappen naar boven zouden halen, de kerkruimte was immers op de derde etage gelegen. Er waren er bij die met krukken liepen, onderweg naar boven moesten er een paar even rusten anders hadden ze geen lucht meer over om te zingen. Wij noemden de zangers onderling “de Wiener zangerknapen”! Dan was er nog de combinatie van het orgel en de zang, helaas is er geen bandopname van!
De toezichthoudende bewaarders keken voornamelijk naar de orde in de kerk en als er gedetineerden zaten te vervelen dan werden ze door ons de kerk uit gestuurd, als dat al niet eerder was gedaan door de aalmoezenier en in de ander dienst door de dominee! Voor deze gedetineerden was voortaan de kerkdienst afgelopen. Het vertrek uit de kerk gebeurde in omgekeerde volgorde. De vrouwelijke gedetineerden gingen als laatste de kerk uit als de mannen weer waren ingesloten in hun cel. Een keer is het gebeurd dat een gedetineerde de kerk uit kwam en naar de balustrade liep, en van de derde verdieping naar beneden sprong. De man was opslag dood.
De dominee had geen vrijwillig zangkoor of orgelmuziek. Tijdens zijn dienst was het in het algemeen rustiger dan bij de dienst van de aalmoezenier. Er waren dan ook veel minder hervormden in de kerk. Zingen tijdens de dienst deed voornamelijk de dominee zelf, hij nodigde de gedetineerden wel uit om mee te zingen maar dit kwam niet erg goed uit de verf. Na afloop van de dienst was er in een recreatiezaal voor deze groep gedetineerden gezamenlijk koffie drinken, de dominee zorgde dat er koek bij was.