Nadat een gedetineerde door de post Inkomsten was gecontroleerd ging hij naar de cel. Maar hoe zag zo’n cel er in 1970 nou uit?
De celdeur was totaal ongeveer vier centimeter dik vurenhout.
Opgebouwd uit planken van twee centimeter dikte. De deur was aan weerskanten geheel bekleed met staalplaat van ongeveer twee millimeter dik die door middel van klinknagels door en door vastgezet waren. In de deur bevond zich een ovale, ijzeren plaat, met ongeveer een diameter van 20 centimeter. Aan de celkant was deze plaat in de vorm van een kom. In het midden van deze kom zat een kijkglas met een klein draaiklepje ervoor (een diameter van ongeveer twee centimeter). Verder zat er in de deur een luikje wat open gezet kon worden door middel van een sleutel. Op dit luikje kon de etenspan en dergelijke gezet worden, dit werd in 1970 niet meer als zodanig gebruikt. Het eten werd aangereikt met geopende celdeur. Het luikje werd ‘’schaftklep’’ genoemd.
In de loop van 1980 werden alle oude celdeuren vervangen doorstalen deuren met een klein raampje van ongeveer 10×10 centimeter. Aan de buitenkant kwam daar een gordijntje voor te hangen. De cel had een oppervlakte van ongeveer 4×2,5 meter. Op de vloer lag als vloerbedekking linoleum. Vóór 1970 was dit een stenen vloer door middel van tegels. Op de achterwand bevond zich het raam. Deze was verdeeld in drie lagen met elk vier kleinere raampjes. De raampjes waren gezet in een ijzeren profiel. De onderste twee lagen waren van matglas. Men kon hier niet doorheen kijken. De bovenste laag was van dik vensterglas. Men kon alleen de lucht zien, want aan de buitenkant was schuin een matglazen raam geplaatst, zodanig dat je alleen maar naar boven kon kijken. Achter deze raampjes bevonden zich de tralies. Elk ongeveer twee centimeter dik. Onder het raam bevonden zich drie ijzeren kleppen met daarachter een rooster. Hier kon men frisse lucht de cel binnen laten komen, als deze roosters weer eens niet verstopt zaten met allerlei rommel. Langs de achterwand, dus de raamkant, iets hoger van de vloer, liepen over de volle lengte twee verwarmingsbuizen. Elk met ongeveer een diameter van tien centimeter. De buizen liepen door de muren van cel naar cel. Soms waren er gedetineerden die vooral ’s nachts lekker op die buizen lagen te tikken. Voor de bewaarders in de nachtdienst was het een hele tour om de daders op te sporen.
Ook ’s nachts tegen de celdeur stampen gebeurde regelmatig. Deze daders hadden we redelijk snel gevonden. Waar we het vermoeden hadden: ‘’Daar komt het geluid vandaan’’, legden we een lucifer op de klink van het celdeurslot. Was er dan ergens een lucifer gevallen, dan bleven we bij die celdeur wachten op een volgende trap tegen de deur. We hadden de dader dan op heterdaad betrapt. Hij kreeg dan een rapport terzake verstoring van de nachtrust. De directeur kon hiervoor een straf opleggen, meestal een paar dagen strafcel.
Nu verder met de beschrijving van een cel. Het plafond was halfrond gemetseld, en in vaktermen een zogenaamd tongewelf. De wanden bestonden uit metselwerk en waren geschilderd in een gebroken witte of grijze kleur. De inventaris bestond uit een ledikant (ijzer) met een schuimrubber matras. Er stond een laag houten nachtkastje met twee deurtjes en aan de zijkanten van dat kastje ronde stokken om handdoeken aan op te hangen. Verder een hoge houten hang/legkast met één deur. Binnenin de kast een vakverdeling met legplankjes.
Ook stond er een kleine houten tafel met houten stoel. Een prikbord aan de muur van ongeveer 40×60 centimeter, bestemd voor foto’s en dergelijke. Er was een waterkan en een toiletpot. En om de zaak wat aan te kleden, een kokosmatje vóór de celdeur. In het algemeen waren de celwanden beplakt met plaatjes of brieven van thuis. Het beplakken werd oogluikend toegestaan, mits er geen tandpasta gebruikt werd om mee te plakken. Toegestaan werd, als plakmiddel, pulp van gekookte aardappel. De muren waren nu, naar verwijdering van de plaatjes, goed schoon te maken. Dit moesten de gedetineerden uiteraard zelf doen. Het gebeurde regelmatig dat iemand terug kwam van een rechtszitting, en onmiddellijk in vrijheid gesteld werd. Tussen het klaarmaken van zijn ontslagpapieren en het openen van zijn celdeuren zat in het algemeen behoorlijk wat tijd om die schoonmaakwerkzaamheden te verrichten. Via de financiële administratie kon de man de vrijheid weer tegemoet treden nadat hij zijn tegoed aan geld en persoonlijke bezittingen terug gekregen had.
Leuke sfeertekening !