Vier collega’s kwamen ’s avonds om negen uur in dienst en namen de bijzonderheden door die van belang waren voor de nacht. Dan begon de telling van de gedetineerden volgens een vast patroon. De nachtdienstbewaarder nam een aantal etages voor zijn rekening. Hij moest cel voor cel door het spionglaasje in de celdeur de gedetineerde zien. Er was een dode hoek in de cel, en als de gedetineerde daar stond zag je hem niet. Je wist dan niet of de man in zijn cel was en mocht niet zomaar aannemen dat hij er was. Na deze telling werd er vergeleken of het klopte met de administratiegegevens van de bevolkingsadministratie en met het logboek wat op de kamer lag van de huismeester. En owee als er iets niet klopte met de telling, dan kon alles opnieuw gedaan worden en werd het een latertje voor de avonddienst. De nachtdienst tekende voor akkoord dat ze alle gedetineerden hadden gezien en derhalve de sterkte klopte.
Dan begon het oversluiten. Samen met een hoofdbewaarder liep de bewaarder van de nachtdienst langs alle celdeuren en controleerde deur voor deur of hij afgesloten was. Ook het luikje in de deur, de schaftklep, moest afgesloten zijn. Ondanks deze procedure kwam het een enkele keer toch voor dat een celdeur niet afgesloten was. Zelf heb ik het een keer meegemaakt dat ik midden in de nacht op mijn schouder werd getikt door een gedetineerde die me vroeg: ‘’Bewaarder kun je mijn celdeur dicht maken? Het tocht!’’ Het behoeft geen nadere uitleg dat ik het geluk had een sterk hart te hebben. Zo’n situatie, een open celdeur, ontstond meestal na een late voetbalavond. De late dienst wilde naar huis en deed dan wat de nachtdienst zou moeten doen. Het oversluiten ging dan vlug, vlug, vlug. Zo werden fouten gemaakt met vernoemd resultaat.
Om de beurt liepen we een ronde door de cellenvleugels. Op bepaalde punten hing een sleuteltje dat we in een klokje wat we bij ons hadden ronddraaiden. Op die manier was ’s morgens op een papieren lintje in de klok precies af te lezen hoe laat je op dat punt was geweest. Dat tijdstip moest dan kloppen met de rondekaart die je bij aanvang van de nachtdienst had gekregen. Week het tijdstip af van de rondekaart, dan moest je schriftelijk melding geven van wat de rede voor deze afwijking was.
Tijdens de nachtdienst en tussen de rondes door kon je wat met je collega kletsen of lezen. Op de rondekaart stonden de gedetineerden vermeld die onder bijzonder toezicht stonden. Iedere ronde moesten ze gecontroleerd worden. In het algemeen waren dit gedetineerden die geestelijk instabiel waren of aan hadden gegeven zelfmoord te willen plegen. Als er ’s nachts een gedetineerde vervelend ging doen, zoals kabaal maken, celramen stukslaan en inventaris kapot gooien, dan moesten we de cel van de man betreden. Daarvoor hadden we een verzegelde doos met daarin een celsleutel tot onze beschikking. Deze sleutel mochten we alleen gebruiken in noodgevallen. Als de gedetineerde nadat we in zijn cel stonden niet meer voor rede vatbaar was, en/of hij ons aanviel, dan overmeesterden we hem en kreeg hij handboeien om. Soms moesten we voordat hij in de boeien zat gebruik maken van de gummiknuppel. De man werd vervolgens afgevoerd naar een strafcel die buiten de cellenvleugel was gelegen. Van het gebeurde werd een rapport opgemaakt door de wachtcommandant van de nachtdienst. Dit was de oudste bewaarder in dienstjaren die dan dienst had.
Bij een rustige nachtdienst haalden we onderling ook wat geintjes uit. We spanden bijvoorbeeld links en rechts wat naaigaren dat diende als struikeldraad wat weer verbonden was met blikjes en dergelijke. Daar een en ander nogal herrie kon maken deden we dit buiten de cellenvleugel. Maar als je goed luisterde dan kon je horen dat je collega, die vanuit een andere vleugel zijn werk deed, in zo’n blikjesval was gelopen.
’s Nachts mocht de voordeur alleen open na toestemming van het dienstdoende directielid. Bijvoorbeeld om de gestichtstarts binnen te laten. Als bewaarder stond je ’s nachts regelmatig in een dilemma, of je nu wel werkelijk ’s nachts de dokter nodig had als daar de gedetineerde aanleiding toe gaf. Het punt was in hoeverre dat het echt nodig was. Kon het niet wachten tot ’s morgens als de medische dienst in huis was? Je voelde je als bewaarder niet prettig als bleek dat de dokter ’s nachts voor niets naar de inrichting was gekomen.
’s Morgens om zeven uur kwam de dagdienst binnen. Het eerste werk wat ze deden was weer gedetineerden gaan tellen. Als het aantal klopte, dan kon de nachtdienst naar huis nadat de bijzonderheden van de nacht waren overgedragen.
Prima !
Ik zat een keer in de nachtdienst met (onder meer) Toon D. , die altijd belangstelling had voor de ‘overschep’, dus voor wat er overbleef van de gedetineerdenvoeding. Toon zorgde die nacht voor slaatjes en kort na twaalven haalde hij een heel erg fors slaatje uit de koelkast en begon dat op te eten. Ik dacht toen dat hij even vergat dat zijn collega’s ook wel wat lustten. Tot bleek dat Toon voor ieder van ons zo’n reusachtig slaatje had meegenomen.
Heerlijk om te lezen ben zelf blij dat ik die tijd heb meegemaakt ( vanaf 1985 dan ).
Ik mis het soms nog wel
Gr JO
Ook ik heb natuurlijk van de slaatjes van toon mogen genieten.
Anekdote— Ik zat een keer in de nachtdienst samen met de schrijver van deze website (dit zal wel weer gesensureerd worden net als het commentaar bij den driek, maar wie weet)
Zoals ingeweiden hier weten ben ik een rasechte ossenaar en ik had dan ook in de nachdienst wat vlees bij
Natuurlijk bood ik tonnie ook een stuk aan. Hij vond dit super lekker en vroeg later aan me wat dit was. Ik zei wat denk je. Hierop antwoordde hij reerug of zo.
Nee zei ik dit zijn nou de beroemde butjes , afval van de uitbeenders die toendertijd voor 60 cent per kilo gekocht werd.
Hierop antwoordde tonnie. oooooh toch smaken ze wel